fbpx

Meld je aan voor een opleiding

Aanmelden

Interview: De passie van Tineke van Asseldonk

Fotograaf: Hans Tibben

‘Praten over de dood is eigenlijk hetzelfde als praten over het leven’

Tineke van Asseldonk heeft haar eigen Praktijk Verliesbegeleiding (2003) en heeft een pedagogische en systemische achtergrond. Ze is gespecialiseerd in rouw- en verliesbegeleiding. Bij de Academie voor Geesteswetenschappen is Tineke docent Rouw in Gezinssituaties en zij is leerjaartrajectbegeleider voor studenten Verlies-, Rouw- en Stervensbegeleiding. We vroegen haar naar haar passie en hoe ze die vertaalt naar haar werk voor de Academie.

‘Het begon met mijn passie voor rouw bij kinderen en rouw en verlies in gezinssituaties. De oorsprong daarvan ligt in het vroege overlijden van mijn moeder aan kanker in 1969, toen ik tien jaar oud was. Zoals gebruikelijk in die tijd werd daar niet over gesproken en moest ik op eigen houtje uitvinden hoe ik hiermee om moest gaan – een eenzaam proces. Na een loopbaan in de gehandicaptenzorg, het welzijns- en het schoolmaatschappelijk werk, waarin ik veel heb gewerkt met kwetsbare kinderen, besloot ik om mijn pedagogische kennis te koppelen aan mijn interesse voor rouw en verlies bij kinderen. Mijn wens is om hen te helpen zodat ze niet hetzelfde hoeven te ervaren als ik heb gedaan. Daarom ben ik in 2003 gestart met mijn Praktijk Verliesbegeleiding.  

Vooral het systemisch werken met gezinnen vind ik interessant en waardevol. Deze benadering kijkt naar de plek die ieder mens heeft in het gezin van herkomst en naar de balans van geven en nemen die daardoor is ontstaan. Als rouw en verlies in het gezin komt merk je meteen dat er een verstoring ontstaat in de orde van plek en plaats en dat de balans van geven en nemen verandert. Dit kan niet zonder wrijving en emoties en is vaak een moeilijke periode. Als je kinderen begeleidt, kan het niet anders dan dat je ook de ouders ondersteunt. Zij nemen de taken thuis waar. Dit was een natuurlijk proces waardoor ik door de jaren heen ook veel volwassenen ben gaan begeleiden. De oudste cliënt die ik op dit moment begeleid is een mevrouw van 99. Geweldig om te horen hoe rouw verweven raakte in haar leven en hoe je daar ook je hele leven aandacht voor mag vragen. Toch, als ik eerlijk ben, houden de kinderen en gezinnen een speciaal plekje in mijn hart. 

Wat betreft mijn passie voor het werk voor de Academie: ik zie het als mijn missie om het praten over de dood uit de taboesfeer te halen. Gelukkig is er al een kentering gaande maar we hebben nog een weg te gaan. Natuurlijk zal de dood altijd een moeilijk en enigszins oncomfortabel onderwerp blijven –  begrijpelijk want het overlijden van een geliefde is moeilijk en zorgt voor intens verdriet. Maar het zou zo mooi zijn als we net zo over de dood konden praten als over het leven. Want eigenlijk vind ik die twee dingen hetzelfde.

Mensen in rouw zijn nog steeds heel goed in staat om aan te geven wat ze prettig vinden en wat niet.

Het gaat erom dat mensen het lef krijgen om over hun eigen ongemak heen te stappen. We willen elkaar zo graag sparen voor verdriet – sparen tussen aanhalingstekens want je kunt elkaar niet sparen. Mensen in rouw zijn nog steeds heel goed in staat om aan te geven wat ze prettig vinden en wat niet. Dus stel je vragen, geef woorden aan je gevoelens en je ongemak.

Een van de belangrijkste lessen uit mijn eigen ontwikkeling is dat je de dingen niet alleen moet dénken maar ze ook moet benóemen, dat je dat wat zich in je hoofd afspeelt moet checken bij de ander aan de andere kant van de tafel. Bijvoorbeeld: ‘Ik zie dat je schrikt, klopt dat? Wil je er iets over vertellen?’ Deze houding probeer ik over te brengen op mijn studenten.

Door mijn werk voor de Academie kan ik bijdragen aan meer maatschappelijke acceptatie van het praten over de dood. Ik vind het prachtig als ik mensen uit de zorg, het bedrijfsleven of waar dan ook vandaan, die interesse hebben in rouw en verlies, kan leren om zich meer comfortabel ermee te voelen. Niet alleen als persoon, maar ook als professional. En ja, ik zelf groei daar dan ook weer van.’ 

Interview door Karin Laarakker